Submodaliteiten
“Er is niets hetzij goed of slecht, maar denken maakt dat ervan.”
William Shakespeare
Modaliteiten zijn de grote bouwstenen, te weten: Visueel, Auditief en Kinesthetisch en verwijzen naar onze zintuigen. Submodaliteiten zijn de kleinste bouwstenen van onze zintuigen, gedachten, onze interne voorstelling. Vanuit het communicatiemodel weten we dat onze interne voorstelling is opgebouwd uit de grote bouwstenen (modaliteiten) beelden, geluiden, gevoelens, geur, smaak en woorden. En als we deze bouwstenen verfijnen dan komen we uit bij de submodaliteiten.
De modaliteiten bepalen de structuur van de interne voorstelling en de submodaliteiten bepalen de betekenis van de interne voorstelling. Als je de submodaliteiten van de herinnering verandert, zal de beleving van die herinnering ook veranderen.
De herinnering en het bijbehorende gevoel van de herinnering worden niet bepaald door de inhoud van die herinnering, maar door de manier waarop we die herinnering hebben opgeslagen. En dat geldt niet alleen voor herinneringen, maar ook voor onze toekomstbeelden. leder gedachtepatroon heeft zo zijn eigen unieke opbouw.
De basis van het werken met submodaliteiten werd gelegd door Aldous Huxly, (The doors of perception, 1954) toen hij merkte dat mensen onder invloed van drugs andere interne beelden maakten van gebeurtenissen en dat tegelijkertijd de stemming veranderde. Bandler, Grinder en Pucelic hebben vervolgens geëxperimenteerd met het veranderen van de interne voorstelling, uiteraard zonder daarbij drugs toe te dienen.
Zij kwamen erachter dat iedereen de vaardigheid bezit om de submodaliteiten van de intern opgeslagen beelden te veranderen en dus de bijbehorende stemming te beïnvloeden.
Zij gingen hier nog verder in toen bleek dat ook overtuigingen op deze manier worden weergegeven. Een overtuiging is iets dat ooit door jou geconstrueerd is en met het werken met submodaliteiten heb je de mogelijkheid iets anders te construeren.
In het werken met submodaliteiten onderscheiden we digitale en analoge submodaliteiten.
Digitale submodaliteiten zijn aan of uit. Als voorbeeld zou je kunnen denken aan bewegen of stilstaand. Het is of het één, of het ander. Bij analoge submodaliteiten kan de intensiteit variëren, bijvoorbeeld bij scherpte, helderheid of volume van het geluid. Je zou kunnen zeggen dat hier een schuifregelaar op zit.
Ook werken we vaak met de driver. De driver is die kritieke submodaliteit waarbij, als je die verandert, er automatisch meerdere submodaliteiten mee veranderen. Het is handig om te weten wat de driver is omdat die het grootste effect heeft op de verandering. Per persoon kan de driver verschillen.
Enkele voorbeelden om submodaliteiten van een ervaring te ontdekken:
Visueel
- Is er sprake van een stilstaand beeld (een foto) of bewegende beelden (een film)?
- Zijn er kleuren of is het beeld zwart/wit?
- Is het beeld levensgroot, kleiner of groter?
- Sta je zelf in beeld of sta je erbuiten?
- Is het beeld omkaderd of is het panoramisch?
- Wat is de afstand tot het beeld?
- Is het beeld helder of dof?
- Is het beeld groot of klein?
- Is het beeld twee- of driedimensionaal?
- Is er veel of weinig contrast?
- Is er beweging in het beeld, langzaam of snel?
- Kijk je van boven, opzij of van onderaf?
- Is de focus scherp of wazig?
- Zie je het totale beeld of een deel ervan?
- Blijft het bij één beeld of zijn er meer?
- Is er sprake van een tunnelvisie?
- Waar komt het licht vandaan?
- Is het beeld transparant of ondoorzichtig?
Auditief
- Hoe is het geluid, hard of zacht?
- Hoe is het tempo van het geluid?
- Zijn er pauzes?
- Waar komt het geluid vandaan?
- Hoe is de tonaliteit?
- Hoe klinkt het geluid (vloeiend, knisperig etc.)?
- Wat is de locatie van het geluid?
- Is het ritme van het geluid regelmatig of onregelmatig?
- Worden er woorden en/of geluiden erg benadrukt? Hoe?
- Hoe is de toonhoogte?
- Is het geluid mono of stereo?
- Is het ver weg of dichtbij?
- Is het helder of dof?
- Geassocieerd of gedissocieerd?
- Is het op de voor- of op de achtergrond?
Kinesthetisch
- Hoe zijn de bewegingen, langzaam of snel?
- Is er druk?
- Zijn er vibraties?
- Hoe is je ademhaling, langzaam, snel, regelmatig?
- Waar is je ademhaling gelokaliseerd?
- Waar ligt je zwaartepunt?
- Bemerk je spierspanning? Waar in je lichaam?
- Temperatuur, warm of koud?
- Zijn er tintelingen?
- Zijn de bewegingen voortdurend of onderbroken?
- Hoe intens is hetgeen je voelt?
- Hoe is de frequentie van de bewegingen?
Belangrijke submodaliteiten om te leren kennen:
Associatie en dissociatie:
Associëren wil zeggen dat we ons helemaal inleven in een bepaald gevoel, ons helemaal X voelen, terwijl dissociëren betekent dat we afstand leren nemen van ons gevoel. Door te associëren en dissociëren kunnen we leren:
- Prettige gevoelens vaker en beter te ervaren
- Onprettige gevoelens beter te begrijpen en los te laten
Kenmerken van associatie zijn:
- Je kijkt door je eigen ogen
- Je ziet jezelf niet
- Je hoort door je eigen oren
- Je hoort jezelf geen commentaar geven op de ervaring
- Je voelt de sensaties behorend bij de ervaring
- Je emoties zijn een direct resultaat van je sensorische ervaring
Tips om te associëren:
- Doe je ogen open en richt je bewustzijn op je omgeving. Focus, zie de kleuren, de intensiteit van het licht, de contrasten.
- Doe je oren open en richt je op alles wat er te horen is. Woorden,geritsel, muziek, tempo, tonen, locatie van het geluid.
- Richt je aandacht op je lichaam, de gevoelens in je lichaam. Bemerk waar ze beginnen, hoe ze verder verlopen, de druk, de bewegingen, de temperatuur, voel je voeten op de grond, de lucht tegen je huid, je hartslag. Mindfull bezig zijn…
De kenmerken van dissociatie zijn omgekeerd aan die van associatie. Dissociatie is het vermogen om afstand te nemen van een situatie, jezelf op een bepaalde manier te observeren. Je hebt gevoelens over de ervaring in plaats van de ervaring zelf te beleven:
- Je ziet jezelf in het beeld
- Je hoort jezelf praten
- Je hoort jezelf commentaar geven op de ervaring
- Je voelt de sensaties behorend bij de ervaring nu niet
- Je emoties zijn een indirect resultaat van je sensorische ervaring
Tips om te dissociëren
- Kijk naar jezelf alsof je door de lens van een camera kijkt. Deze camera kan voor, achter, boven of waar dan ook zijn. Zie je silhouet, je voet, je arm, wat maar mogelijk is. Kijk naar jezelf alsof je naar een foto van jezelf kijkt. Kijk naar jezelf alsof je in de spiegel kijkt. Doe je ogen dicht en houd het beeld vast. Doe alsof je jezelf kunt zien. Wat zou je dan zien?
- Beschrijf een ervaring of herinnering in je hoofd. Beschrijf hoe je eruitziet, wat er aan de hand is, geef jezelf aanwijzingen. Geef aandacht aan de manier waarop je je stem gebruikt. Luister naar elk woord dat gezegd wordt tijdens de ervaring. Voer een gesprek met jezelf over de ervaring als in de derde persoon.
- Merk op dat wanneer je gedissocieerd bent je geen directe gevoelens of emoties ervaart. Je staat ervan af.
- Maak gebruik van verschuiving van de perceptie: bekijk en beluister de situatie vanuit de ogen en oren van iemand, iets anders.
- Gebruik uitbreiding van ruimte en tijd: stel je voor; je gaat naar de toekomst en bekijkt van daaruit deze situatie of stel je voor; je bent op de maan en bekijkt de situatie vanuit deze positie.
Locatie van het beeld:
Wanneer een persoon denkt aan een situatie, dan gaat dat gepaard met 70 beelden per seconde. Dit doet het brein met een soort tablet voor beelden in je hoofd.
Je zal leren dat je beelden kunt zien aan de binnenkant van je ogen. Sluit je ogen maar eens en denk aan iets leuks… Wat zie je? En vooral; WAAR zie je het beeld? Maakt het beeld eens ter grootte van een TV en kijk waar het staat. Recht voor je? Links of rechts? Boven of onder? Jouw brein geeft een ‘locatie’ aan een beeld. Dat is dus de plek WAAR je het ziet (in je hoofd).
In zogenaamde ‘swish patterns’ moet de huidige ongewenste stemming geassocieerd zijn (waardoor de huidige stemming tijdgebonden in het verleden blijft bestaan). De gewenste stemming dient gedissocieerd te zijn waardoor je richting geeft aan het brein.